Afgelopen december was het de 33e keer dat ik aan het Groningse schaakfeest meedeed. Goede reden om enkele woorden aan deze happening te wijden. In 2012 schreef ik in het toernooiboek – dat toen nog, in afgeslankte vorm, werd uitgegeven – hoe het toernooi voor mij met een aantal tradities verbonden is. Daar zijn er inmiddels zelfs nog een paar bij gekomen. Weest u niet bang, ik ga ze hier niet alle acht(!) bespreken. Het begint allemaal overigens met een heel maffe traditie: de reis met de auto op Tweede Kerstdag om half zes in alle vroegte.
In de jaren negentig reed ik bijna moederziel alleen op de A12 en de A28, een opwindende ervaring voor iemand die het betere filerijden op eerstgenoemde gewend was. Zo opwindend dat er een keer enige weken later een dure envelop op de deurmat plofte. Terwijl het in de jaren negentig regelmatig voorkwam dat er sneeuw en ijs getrotseerd dienden te worden en de weerberichten dientengevolge scherp in de gaten gehouden werden, is er in het laatste decennium alleen maar sprake van beschaafd weer, op heen- en terugreis. Hoezo klimaatverandering?
Een andere traditie zijn de talloze bekende gezichten. Het lijkt erop dat wie eenmaal heeft meegedaan meteen een virusje voor de rest van zijn (schaak)leven heeft opgelopen. Gevolg is dat ik verscheidene malen heb mogen aantreden tegen dezelfde Adrian, dezelfde Frans Pieter, en in een verder verleden tegen dezelfde Robert en dezelfde Evert. Maar ik heb ook iets wezenlijks zien veranderen. Dan heb ik het niet over het feit dat het Groningse toernooi in de loop van die 33 keren op diverse locaties heeft plaatsgevonden, het is een tikje principiëler. Toen ik in 1992 meedeed, zaten we aan het prilste begin van het internet. Er was nog (bijna?) geen enkele particulier die internet had, maar rond die tijd begon het.
In het begin van de jaren negentig waren er dus geen online faciliteiten en databases om van alles en nog wat over je tegenstander van de komende ronde te weten te komen. In die tijd kon het gebeuren dat ik een tegenstander ineen zag zakken als ik mijn geliefde Fransman van stal haalde. Dat was het soort sadistische genieten dat er nu eigenlijk nauwelijks of niet meer bij is. In een partij uit 2013 koos ik een vies bijvariantje, maar mijn tegenstander deed op zet negen redelijk vlotjes de goede, niet extreem voor de hand liggende zet Pf1. Toen wist ik onmiddellijk dat ik volgens de regelen van de kunst uitgebreid “geplugd” was geworden. Het verrassingseffect van het vieze bijvariantje was “zero” geweest.
In de voorbije editie was het ook enkele malen opvallend raak. Als voorbereiding op de laatste ronde had mijn tegenstander een partij tussen IM Laszlo Zsinka en mijn persoontje gevonden waarin ik, laffe hond, in een Nimzo-Indiër een pionnetje niet had geslagen en vervolgens van het bord was gezet. Dat wilde hij ook wel eens proberen. Maar wat onze plugger niet wist, was dat de IM mij na afloop van de partij even flink had bijgepraat – hij speelde deze variant vaker – en voortaan zou ik het kleinood dan ook zonder vrees aanvaarden. En zo is het dus ook gegaan, met voor mij heilzame gevolgen. Dat is dus de troost: ze kunnen wel pluggen, maar ze weten nooit wat de geplugde van zijn fouten geleerd heeft. Misschien wel meer dan ze lief is…
Manuel Nepveu
Manuel Nepveu komt al meer dan 30 jaar rond de kerst naar Groningen voor het toernooi, tegenwoordig Chessfestival Groningen. Zijn eerste verslagen stonden in de En Passant in de jaren ’70. Tegenwoordig schrijft Nepveu columns voor Promotie Zoetermeer, die bovendien te genieten zijn via Schaaksite.